Geloof ik

Op de hoek van het Kerkplein staat ze. Dag in dag uit in weer en wind. Ze vraagt er zonder gene of ik belangstelling voor het geloof heb. Ik geloof het niet. Ik kan van haar gekopieerde bijbelteksten krijgen en een kleurplaat, maar bedank. Wel jaloers ondertussen. Jaloers op de gedrevenheid. Het doel voor ogen. Net als ik jaloers kan zijn op die schaatser die de 500 meter rijdt in 36 seconden en de polsstokspringer die 6.30 haalt. Niet hun prestatie maakt me jaloers, want die boeit me niet. Maar het feit dat deze mensen een zo duidelijke focus hebben: één doel voor ogen en daarin het geluk vinden wanneer ze het doel ook halen. Dat klinkt naar eenvoud in leven.

Als een bezetene stond ik dingen weg te gooien, toen we de laatste keer terugkwamen uit Afrika. Het moest eenvoudiger hier. Waarom vijf fleezetruien, een stoomoven en walkman. Het leven daar was weer goed geweest en vooral ook eenvoudig. Het brood voor morgen ’s avonds bakken in het leeuwen-weghoud-vuur, nooit meer dan vier bordjes bij de afwas. Blote voeten in het zand. Eén eenvoudig doel: de dag van morgen weer verder trekken door deze grote leegte. En verdomd, ook dat gelukzalig gevoel als dat dan weer lukt.

Tegelijkertijd groeit daarmee vreemd genoeg ook de zendingsdrang. De schoonheid, leegte en het geluk van daar; ik loop het hier aan iedere voorbijganger te verkondigen: komt dat zien, komt dat zien. Sta nog net niet met de kleurplaat van een giraffe op de hoek te prediken, maar heb de foto’s in de binnenzak en weet van elk koetjes-en-kalfjes-gesprek binnen tien minuten een kudu-en-krokodillen gesprek te maken. En zie me hier typen aan mijn bijbel. Ik geniet daar van de leegte, maar ben hier, naar het lijkt, als een bezetene aan het werven. Paradoxaal.

Maar zo goed als hoogtevrees me weghoudt van een recordpoging met de polsstok, weerhoudt de angst voor slangen, negers, leeuwen en verdwalen mijn publiek ervan mijn voorbeeld te volgen. Gelukkig maar. Het is niet het beloofde land, maar vooralsnog mijn beloofde land.