Thuisvlucht
Er verschijnen ineens mannen met kratten bij de gate. Literflessen. Iets anders was rond dit uur kennelijk niet te krijgen. Je kunt ze delen met je familie. Mijn familie is ingedut. De jonge dames gestrekt over een aantal kuipstoeltjes en Alette half zittend. Ik loop wat heen en weer en probeer quasi achteloos berichten op te vangen. Er wordt overlegd tot hoe laat ons vliegtuig dat uit Londen moet komen om ons naar Windhoek te brengen nog mag landen. Daar zit het probleem niet.
Bij de start in Londen is er een vogel in één van de motoren gekomen hebben we al eerder begrepen en ik heb gelukkig de meiden ervan kunnen overtuigen dat de reparatie die dat oplevert genoeg tijd vraagt om alvast wat te gaan slapen. De situatie is ondertussen absurd: een immens vliegveld dat langzaam maar zeker volledig sluit met ergens aan het einde van een lange pier een paar honderd reizigers die zich nu allen laven een immense literflessen.
Alles wat hier te lezen ligt, is door alle passagiers inmiddels drie keer gelezen. We staren wat door de grote ruiten in de hoop daar het verlossende beeld van een Boeing te zien, maar de ruiten in deze duistere nacht zijn vooral spiegels en tonen vermoeide gelaten.
En dan ineens verschijnt daar de immense neus van ons vliegtuig. Toch onverwacht. Als even later blijkt dat we zonder al te veel aarzeling kunnen inchecken maak ik de dames wakker. Met een onverholen blijdschap in mijn stem meldt ik Manouk dat het vliegtuig er is. ‘En hoe is het met de vogel’ vraagt ze direct. Ik moet haar verklappen dat die dood is. ‘Daar was ik al bang voor’ zucht ze.
De heenvlucht naar Afrika is nooit het probleem. De terugvlucht wel. Omdat je nooit meer echt zult landen. Echt aarden achter de dijken kan niet meer als je de sterrenhemel daar aanschouwd hebt, de houtvuurtjes in de nacht geroken, de stilte ervaren. Per keer dat je gaat, blijf je meer achter. En er komt gauw een tijd dat we niet weten of we het label ‘thuisvlucht’aan de heen- of de terugreis moeten hangen.